Een tijdje geleden had ik het met een vriend over grote indrukwekkende gebouwen. Hij, Nieuw-Zeelander, vertelde over een torenflat in zijn geboortestad waar aan een grote boogconstructie een zware metalen bal hangt die door de wind heen en weer wordt geslingerd. The windy city. Ik vertelde hem over die keer dat ik in Sjanghai in één van de grootste wolkenkrabbers ter wereld liep. We hadden het over de plannen van Saoedi-Arabië om een één kilometer hoge toren te bouwen. Duizend meter. “Dude,” verzuchtte hij. Het was inmiddels vier uur ’s nachts en we waren apenstoned. “That’s so iconic.”
Het idee dat een modern gebouw een architectonisch icoon van een stad zou moeten zijn hebben ze in Bilbao ten volle begrepen. Toen in het laatste kwart van de twintigste eeuw de industrie uit de stad wegtrok zocht men naar een nieuwe manier om de Baskische hoofdstad smoel te geven. Uiteindelijk werd besloten om op een vervallen fabrieksterrein een nieuw museum voor de moderne kunst te bouwen: het Guggenheimmuseum. Het is één van de meest wonderbaarlijke gebouwen die ik ooit heb bezocht.
Na een korte wandeling door het oude centrum van de stad verrijst het Guggenheim aan de zuidoever van de Nerviòn-rivier. Vanuit de lucht schijnt het gebouw er als een grote bloeiende roos uit te zien, maar vanaf de grond lijkt het meer alsof de bedenkers van Starwars hun ultieme slagschip hebben mogen ontwerpen. Het gebouw is grotendeels opgetrokken uit futuristisch titanium, dat het zonlicht weerkaatst. Het hart is echter van glas, waardoor het museum verrassend luchtig blijft. Alle muren krommen zich op een unieke manier naar binnen of naar buiten, waardoor het harde titanium een haast vloeibaar karakter krijgt.
Op alle vier de hoeken van het museum (“hoeken” is eigenlijk een verkeerd woord. De architect heeft tijdens het ontwerpen nooit zijn pen van het papier gehaald. “Uiteinden” zou een beter woord zijn) wordt door fascinerende beelden de wacht gehouden. Aan één kant eindigt het museum in een enorme opengewerkte toren die de grootste brug van Bilbao lijkt te omhelzen, aan de andere kant kijkt een drie meter hoge metalen spin op het museumpubliek neer. Bij de ingang staat een gigantische puppy van fleurige bloemen: een ontwerp van kunstenaar Jeff Koons dat oorspronkelijk van tijdelijke aard was, maar na massaal protest van de inwoners permanent werd geïnstalleerd. Tenslotte staat op één van de uiteinden een metershoge pilaar van metalen bollen waarin je jezelf tientallen keren weerspiegeld ziet. Let wel: al deze kunstwerken staan buiten; ze begroeten je nog voordat je een stap in het museum hebt gezet.
Zoals het Guggenheimmuseum zich in het hart van de stad manifesteert, zo hebben de mensen van Bilbao het museum in hun hart gesloten. Op duizenden t-shirtjes, petten en koffiemokken staat een tekening van het gebouw afgedrukt. De selectie van Baskisch’ voetbaltrots Atlethic Club de Bilbao laat zich voor het Guggenheim fotograferen. Het plein voor het museum wordt bevolkt door tientallen kinderen die spelen in de waterfonteinen, door verliefde stelletjes die in de zon een ijsje eten en door oude opaatjes die op een terrasje hun sterke koffie drinken. Het Guggenheim is een icoon van de stad Bilbao. Het is geweldig.