Sinds de dood van Hugo Chávez is in Venezuela de anti-Amerikaanse retoriek weer vol van stal gehaald. De socialistische president zou zijn ziekte gekregen hebben van de Verenigde Staten, twee Amerikaanse militaire attachés werden het land uitgezet en gisteren verbrak de Venezolaanse minister van Buitenlandse Zaken Elias Jaua de diplomatieke relaties met de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken op het westelijk halfrond Roberta Jacobson. Op 14 april zijn er namelijk opnieuw verkiezingen in het Zuid-Amerikaanse land, en de anti-Amerikaanse retoriek is nog altijd een succesvol middel om stemmen te winnen.
Ook in andere Zuid-Amerikaanse landen loont het als politicus om gewag te doen van anti-Amerikaanse gevoelens. De Boliviaanse president Evo Morales, de Ecuadoriaanse president Rafael Correa, de Cubaanse president Raúl Castro: allemaal danken ze er een groot deel van hun populariteit aan. En zelfs in de Zuid-Amerikaanse landen die van oudsher de beste relatie met de VS onderhouden – Chili en Brazilië – weten politici dat ze zich niet te veel met de grote, kapitalistische noorderbuur moeten afficheren. Kortom: de anti-Amerikaanse retoriek is in Zuid-Amerika nog altijd springlevend.
Voor een belangrijk deel hebben de Amerikanen dit aan zichzelf te danken. Vooral tijdens de Koude Oorlog wierp de CIA democratisch gekozen regeringen omver als ware het dominosteentjes. Gutamala in 1954, Cuba in 1959, de Domincaanse Republiek in 1961, Brazilië in 1964, Chili in 1970-1973, Nicaragua in 1981-1990: de lijst is schier eindeloos. Uit angst voor een (vermeend) oprukkend communisme werden op het hele continent zeer rechtse regimes geïnstalleerd, waarvan duizenden mensen het slachtoffer werden.
Maar ook na afloop van de Koude Oorlog kon Amerika de soevereiniteit van Zuid-Amerikaanse democratieën maar niet respecteren. In 2002 probeerde de Amerikaanse ambassadeur Manuel Rocha de verkiezingen in Bolivia nog te beïnvloeden door de Amerikaans-Boliviaanse betrekkingen op het spel te zetten als Evo Morales gekozen zou worden. Morales’ politieke tegenstanders weigerde vervolgens met de latere president in debat te gaan, waarop deze met een prachtige oneliner de verkiezingen won: “Ik praat liever met de circusdirecteur, dan met de clowns.”
Filmpje: Cantata de Chile
Het antiamerikanisme heeft echter nog diepere wortels. In veel Zuid-Amerikaanse landen hebben vooral de armere lagen van de bevolking de schaduwkanten van het kapitalisme gezien. Zeer belangrijk in de Zuid-Amerikaanse beeldvorming van het kapitalisme is het bloedblad van Iquiqui uit 1907. In deze Chileense stad hadden zich duizenden mijnwerkers verzameld om te protesteren tegen de erbarmelijke arbeidsomstandigheden waarin ze werkten. Voor het smerige en zeer gevaarlijke werk kregen ze vaak niet eens uitbetaald in echt geld, maar in plastic nepgeld dat bij de mijnbaas moest worden uitgegeven. Na dagenlange protesten werd het leger ingeschakeld dat op de ongewapende demonstranten het mitrailleurvuur opende. 2200 mensen kwamen om en werden in anonieme massagraven gegooid.
Het bloedbad van Iquiqui heeft in Zuid-Amerika een culturele betekenis vergelijkbaar met die van het bombardement van Guernica tijdens de Spaanse burgeroorlog in Europa. Talloze gedichten, boeken en liederen werden over het bloedbad geschreven. In 1975 maakte de Cubaan Humberto Solás op basis van de slachting de populaire film Cantata de Chile (hierboven te zien, de schietpartij zelf is vanaf 1:43:00 verbeeld). De uitbuiting van de arbeider door kapitalistische bazen staat dus in het Zuid-Amerikaanse collectieve geheugen gegrift. En juist de Verenigde Staten zijn hét boegbeeld van het kapitalisme.
Dit artikel verscheen eerder op het permablog van De Nieuwe Pers.